De inhoud van dit hoofdstuk werd samengevat in onderstaande tekst.
Klik op de links voor een gedetailleerd verhaal.
In de loop van de jaren 1930 ontwikkelde er zich in de industriële en toeristische sector van
ons land een steeds sterker wordende vraag naar de aanleg van nieuwe wegen. Veel van de
bestaande tracés waren onvoldoende bestand tegen de explosieve toename van het
gemotoriseerd verkeer. Autosnelwegen, wegen uitsluitend toegankelijk voor auto's en
zonder gelijkvloerse kruisingen, zouden soelaas moeten brengen. De vragende partijen,
die hun blik wierpen op de toestand in de andere Europese landen, klaagden de achterstand
van België in deze kwestie aan.
De beslissing van minister van Openbare Werken, Hendrik De Man, in 1935 om de 'route
nouvelle' Brussel-Oostende aan te leggen als autosnelweg, markeert het begin van de
Belgische snelwegengeschiedenis. Het waren twee West-Vlaamse ingenieurs van het
Bestuur der Wegen, die de minister tot deze beslissing konden overhalen. De verbinding
Brussel-Oostende, een ontdubbeling van de in de agglomeraties overbelaste steenweg,
maakte vanaf 1937 deel uit van een eerste, erg fragmentarisch autosnelwegenprogramma.
De Tweede Wereldoorlog en het noodzakelijke herstel van de bestaande wegenis vlak na
de bevrijding schoof de geplande autosnelwegen op de lange baan.
Hierin bracht de nieuwe directeur-generaal van Bruggen en Wegen, H. Hondermarcq,
in 1949 verandering. Op basis van een landelijke verkeerstelling liet hij
prognoses opstellen van de verkeerstoename in de nabije toekomst. Het
autosnelwegenprogramma dat hieruit resulteerde, plande een samenhangend netwerk van
930 kilometer lang. De Belgische snelwegen integreerden zich een jaar later in het
internationale netwerk van E-wegen.
De regeringen in deze periode hechtten aan de autosnelwegen echter geen hoge
prioriteit. De aanleg vorderde bijgevolg buitengewoon traag. Het Autonoom Wegenfonds,
waartoe minister Omer Vanaudenhove in 1955 het initiatief nam, kon alvast meer financiële
middelen vergaren. De minister liet een nieuw autosnelwegenprogramma uittekenen, dat
1528 kilometer telde en dat afgestemd was op de nieuwe verwachtingen inzake de groei
van het wagenpark. Na de openstelling van de autosnelweg Brussel-Oostende (1956) vatte het
Bestuur der Wegen de aanleg aan van de Koning Boudewijnautosnelweg, de huidige E313. Deze was
verkeerstechnisch niet het meest dringende project - de overbelasting was elders groter -
maar gaf de Antwerpse haven wel een vlotte toegang tot haar hinterland en reikte
daarenboven nieuwe industrieën een reden aan om zich te vestigen in de economisch
achtergebleven Antwerpse Kempen.
De maatregelen genomen tussen 1949 en 1955 kaderden in een vooruitziend wegenbeleid,
waarop tijdens de jaren die volgden intensief werd voortgebouwd.
De eerste Belgische autosnelweg, aan 'km 0' te Groot-Bijgaarden. Honderd kilometer
verder lonkte de zee.